- radio
- radio [raadie.oo]I 〈m.〉1 marconist ⇒ radio-officier, radiotelegrafist2 radio(tele)gram♦voorbeelden:1 〈luchtvaart〉 radio de bord • boordtelegrafistII 〈v.〉1 radio ⇒ radio-omroep, radiotelegrafie2 radio ⇒ radio-ontvanger, radiotoestel3 (het) doorlichten ⇒ radioscopie4 röntgenfoto ⇒ radiografie♦voorbeelden:1 un émetteur radio • een radiozenderune voiture radio • een mobilofoonwagenpasser à la radio • voor de radio komentravailler à la radio • bij de radio werken3 passer à la radio • doorgelicht wordenf1) radio2) radioscopie3) röntgenfoto
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.